Brandbrief 7 – verkracht; geen asiel

Brandbrief 7 aan de Tweede Kamer

Tekortkomingen van de ASIELPROCEDURE

Het VN-vluchtelingenverdrag – Genève 1951 – verplicht een land om mensen die op de vlucht zijn voor oorlog, vervolging of andere vormen van geweld, de gelegenheid te geven een asielverzoek in te dienen in dat land. Vluchten is een recht.

Een groep van enkele honderden afgewezen asielzoekers die niet in Nederland mogen blijven maar ook niet terug kunnen, zoekt sinds 2012 in Amsterdam de openbaarheid: Wij Zijn Hier.

Als supporters van Wij Zijn Hier hebben wij in de afgelopen vier jaar grondige kennis opgedaan over de vluchtverhalen van deze asielzoekers en het verloop van hun asielprocedure in Nederland. In deze brandbrief vragen wij uw aandacht voor één aspect van het Nederlandse asielbeleid waardoor asielzoekers onterecht afgewezen zijn. Zij zitten klem tussen de pressie om te vertrekken, de onmogelijkheid om daadwerkelijk terug te keren vanwege de dreiging van wat hun in het land van herkomst te wachten staat.

Verkracht – geen asiel

Vrouwen met seksueel-geweldservaringen maken weinig kans in de Nederlandse asielprocedure. Zij zijn vaak in allerijl en in doodsangst gevlucht, alles achterlatend – soms zelfs hun kind –, en niet in het bezit van papieren. Om niet direct afgewezen te worden is het belangrijk direct opening van zaken te geven en over de verkrachting(en) te spreken. Maar vaak kunnen zij dat niet. In veel culturen leren vrouwen juist hierover te zwijgen. Afgezien van hun eigen schaamte, zou hun omgeving het niet accepteren. Zij riskeren door hun mannen verstoten te worden, dat hun kinderen afgepakt worden of er dreigt geweld als ‘straf’. Ook de daders kunnen hun het zwijgen opleggen met dreigementen. Deze vrouwen doen tijdens het asielgehoor òf geen mond open over hun ervaringen òf doen dat aarzelend en haperend. De IND, door het ontbreken van papieren toch al sceptisch, doet een aarzelend en mogelijk op punten inconsistent asielverhaal meestal direct af als ongeloofwaardig, zonder enig verder onderzoek naar het eigenlijke vluchtmotief.

Reeds in 2002 heeft de UNHCR in haar Guidelines on International Protection: the Status of Refugees neergelegd dat seksueel geweld jegens vrouwen erkend moet worden als een vorm van vervolging, op grond waarvan zij in aanmerking moeten kunnen komen voor de status van vluchteling. Ook het Verdrag van de Raad van Europa inzake het Voorkomen en Bestrijden van Geweld tegen Vrouwen, ook wel ‘het Verdrag van Istanbul’ genoemd, en sinds 1 maart 2016 voor Nederland in werking getreden, stelt dat op gender gebaseerd geweld tegen vrouwen moet worden erkend als een vorm van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag 1951; in de Europese definitierichtlijn is neergelegd dat onder daden van vervolging ook zijn begrepen daden van genderspecifieke aard. Maar tot nu toe heeft Nederland aan deze verdragsbepalingen geen gevolg gegeven. Het blijft bij een weinig vrouwvriendelijke opzet van de asielprocedure, waarin het structurele karakter van seksueel geweld jegens vrouwen in veel herkomstlanden geen rol speelt bij de besluitvorming door de IND. Seksueel-geweldservaringen zijn ondergeschikt aan de vaststelling van de identiteit, met het oog op terugzending naar het land van herkomst.

Zo vindt er in de Nederlandse asielprocedure geen vroegsignalering plaats van aanwijzingen voor verkrachting of andere vormen van seksueel geweld. Het zg. ‘medisch advies’ dat in de rust- en voorbereidingstijd RVT wordt aangeboden is niet meer dan een gesprekje om vast te stellen of de asielzoeker in staat is een verklaring af te leggen. De Forensisch-medische Maatschappij Utrecht FMMU die dit medisch advies opstelt is opgedragen niet door te vragen op medische of psychische signalen van gewelds-ervaringen. Dit druist in tegen het rapport Sporen uit het Verleden 2014 van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken ACVZ. De commissie beveelt juist aan om de FMMU wel onderzoek te laten doen naar aanwijzingen voor dit soort ervaringen, zodat eventueel direct doorverwezen kan worden naar de verlengde asielprocedure en een medisch onderzoek gestart kan worden. Maar ‘In de rust- en voorbereidingsperiode wordt de aanvrager niet belast met de noodzaak te verklaren over zijn vluchtmotieven’, laat de Staatssecretaris weten (brief aan de Tweede Kamer 17 oktober 2014) – voorbijgaand aan het feit dat zowel VluchtelingenWerk als de advocaat in deze periode juist wèl naar de vluchtmotieven vragen. Ook de oproep van VluchtelingenWerk (brief aan de Eerste Kamer 3 juni 2015) om de FMMU een duidelijkere rol te geven bij het signaleren van seksueel-geweldservaringen gedurende de RVT bleef tot nu toe zonder resultaat.

Ook gedurende de eigenlijke asielgehoren heeft het signaleren van seksueel-geweldservaringen en het handelen daarnaar geen prioriteit. In de wet is niet vastgelegd dat mogelijke slachtoffers van seksueel geweld in hun eigen tempo hun verhaal moeten kunnen doen en dat zij hierbij psychologische ondersteuning moeten krijgen. Sinds 2010 schrijft de Resolutie 1765 van de Raad van Europa inzake gender-sensitieve asielprocedures voor ‘that the asylum interview is carried out in a gender-sensitive way and, in particular, that questions relevant to gender-based violence and gender-related persecution are asked’ (9.7) en ‘that [victims of rape] are exempt from accelerated asylum procedures and that they are given access to appropriate social and psychological care’ (11.3). Maar het asielverzoek van het merendeel van de vluchtelingenvrouwen van Wij Zijn Hier (WAH), veelal met ervaringen met seksueel geweld en verkrachting, is in de versnelde procedure afgehandeld. Er is niet doorgevraagd op vermoedens van dit soort ervaringen en ze hebben geen psychologische hulp aangeboden gekregen.

Zelfs als asielzoeksters op eigen initiatief komen met hun ervaringen is de IND niet gehouden een medische rapportage te laten opmaken, waarmee medisch steunbewijs voor deze ervaringen gezocht kan worden om die bij de besluitvorming door de IND te betrekken. Door een verplichting hiertoe niet in de wet op te nemen legt de Staatssecretaris opnieuw een aanbeveling uit het rapport van de ACVZ 2014 naast zich neer. Dat geldt ook voor het advies in ditzelfde rapport om een motiveringsplicht in de wet op te nemen voor het achterwege laten van een medische rapportage bij aanwezigheid van dit soort signalen. De mogelijkheid van medische rapportage is momenteel zelfs tot nul gereduceerd doordat de IND deze rapportage binnen de beperkte tijdsspanne van de Algemene Asielprocedure wil laten gebeuren. De tijdsdruk die hierdoor op deze klus komt te liggen is een van de redenen dat het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek iMMO ervan heeft afgezien dit onderzoek uit te voeren. Er is op dit moment dus geen instantie die dit onderzoek kan uitvoeren.

In het Regional Report 2016 Falling through the cracks: asylum procedures and reception conditions for torture victims van IRCT staat het op p. 33 zo:  ‘In the Netherlands there are no systematised procedures or mechanisms instituted for the identification of vulnerable applicants. Authorities rarely ask asylum seekers if they have experienced torture or ill treatment. […]  Healthcare is provided by an independent agency called FMMU hired by the IND to offer medical services to asylum seekers. They are required to interview all asylum seekers to assess whether they are physically and mentally ready to take part in the asylum interview. However, this assessment only looks at whether the asylum seeker needs special assistance during the interview. It is not a mechanism to identify vulnerable asylum seekers. In the experience of RvA NL [Psychotrauma Centrum Zuid], even when the asylum seeker exhibits clear evidence of trauma, the IND does not refer them to specialist mental health services for treatment or MLRs or make further inquiries as to the origin of the trauma. The state does not ensure that torture victims receive the necessary medical and psychological treatment.’

Vluchtelingenvrouwen van Wij zijn Hier: verkracht, afgewezen …

Het merendeel van de afgewezen vluchtelingenvrouwen van Wij Zijn Hier heeft seksueel-geweldservaringen die niet of onvoldoende aan de orde zijn gekomen in de asielprocedure. Hun asielverzoek is afgewezen op grond van het ongeloofwaardig geachte asielverhaal en ontbrekende identiteitspapieren, waarna zij de straat op gestuurd zijn met de aanzegging het land binnen 4 weken te verlaten, met (opnieuw) risico van verkrachting. Als deze vrouwen hun asielzaak alsnog aanhangig willen maken, moeten zij dat dus vanaf de straat doen. In veel gevallen zijn zij te getraumatiseerd om de voorbereiding van zo’n vervolgaanvraag organisatorisch voor elkaar te krijgen. Psychisch zitten deze vrouwen vaak compleet aan de grond en dikwijls is er medisch van alles aan de hand – soms blijkt zelfs een medische ingreep noodzakelijk om de gevolgen van de verkrachting(en) voor zover mogelijk  te herstellen. Als zij er tòch in slagen een vervolgaanvraag van de grond te krijgen dan komt er een zware bewijslast te liggen bij de asielzoekster: zij moet getuigen opvoeren van het geweld dat haar is aangedaan, bewijzen dat zij in het land van herkomst aangifte bij de politie heeft gedaan, aannemelijk maken dat dezelfde vormen van seksueel geweld dreigen bij terugkeer, en dat zij zich niet elders in het herkomstland vestigen.

Het is duidelijk dat het opvoeren van getuigen van de verkrachtingen een onmogelijke eis is: die worden nu eenmaal vaak niet in het openbaar gepleegd. En aangezien de dreigementen van de daders of de voornemens tot eerwraak van de familie gewoonlijk niet op schrift gesteld worden, zijn ook op dit punt harde bewijzen moeilijk te leveren. De aanname dat de autoriteiten in het herkomstland de vrouwen naar aanleiding van een aangifte bescherming hadden kunnen bieden of dat na terugkeer zullen doen, getuigt van een onverantwoord optimistische inschatting van het niveau van rechtsbescherming in veel van de herkomstlanden van de asielzoekers. Zo vermeldt het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië mei 2013 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie: “Het National Committee for Traditional Practices230 heeft 120 zogenoemde Harmful Traditional Practices (HTP’s) geïdentificeerd in Ethiopië, waaronder huiselijk geweld, genitale verminking, verkrachting, ontvoering en huwelijken met minderjarigen. Hoewel deze praktijken in het wetboek van strafrecht expliciet strafbaar worden gesteld, laat de uitvoering en handhaving van deze wetten in de praktijk te wensen over. Het bewustzijn van deze rechten is, zowel onder wetshandhavers als onder vrouwen zelf, bijzonder laag”.

De mogelijkheden van hervestiging elders in het herkomstland of in de regio worden weersproken door het van vele zijden aangedragen gegeven dat vrouwen in landen als Somalië, Eritrea en Ethiopië niet zonder bescherming van een familie kunnen overleven. Hetzelfde ambtsbericht over Ethiopië: “Slachtoffers van (huiselijk) geweld hebben weinig mogelijkheden om aan het geweld te ontsnappen. Vestiging elders of in een grote stad is veelal geen reëel alternatief. Voor alleenstaande vrouwen is het moeilijk om in Ethiopië een eigen bestaan op te bouwen. Huisvesting en werk zijn voor een alleenstaande vrouw moeilijk te krijgen. Als men al werk vindt, dan is het veelal als huishoudelijke hulp of in de prostitutie. In dergelijke posities kunnen deze vrouwen opnieuw slachtoffer worden van (seksueel) geweld.” Het ambtsbericht over Somalië 2015:3.8.3 stemt al even weinig optimistisch: “Seksueel geweld komt veelvuldig voor in Somalië en wordt zelden vervolgd. Dit type geweld […] wordt nog steeds algemeen beschouwd als een “zeer, zeer licht vergrijp”. […] Somalië is volgens “Save the Children” het slechtste land ter wereld voor slachtoffers van verkrachting. Als er al iemand voor een verkrachting wordt bestraft is het vaak het slachtoffer, niet de dader. Het slachtoffer kan beschuldigd worden van overspel met steniging als mogelijke straf. Het Elman Peace and Human Rights Centre in Mogadishu gaat zelfs zo ver te stellen dat bestraffing van het slachtoffer de norm is.

Door bij de afhandeling van de asielaanvraag van deze vrouwen primair in te zetten op terugkeer of hervestiging elders in het land van herkomst of in de regio dreigt Nederland in conflict te komen met artikel 3 EVRM, dat het terugzenden verbiedt naar een land waar hun met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een onmenselijke behandeling of de dood te wachten staat.

… en de straat op gestuurd

Nadat hun asielverzoek is afgewezen worden de vrouwen de straat opgestuurd. Het is duidelijk dat zij dan een makkelijke prooi voor seksexploitanten zijn of voor hulp bepaalde ‘wederdiensten’ moeten verlenen. In de daklozenopvang, waar zij ’s nachts terecht kunnen, zijn zij ook niet veilig voor ongewenste toenaderingen. Hiermee gaat Nederland in tegen de gedetailleerd omschreven verplichtingen in het Verdrag van Istanbul om geweld tegen álle vrouwen, ook ongedocumenteerde vrouwen, te voorkomen en te bestrijden. Door afgewezen asielzoeksters te veroordelen tot een leven op straat stelt Nederland hen juist bloot aan seksueel geweld en gedwongen prostitutie.

Terwijl in Nederland verkrachting als een zeer ernstig delict wordt beschouwd, met speciale wetgeving inzake de verjaring daarvan, wordt dit verschijnsel zorgvuldig buiten beeld gehouden bij de afhandeling van asielaanvragen en worden in Nederland woonachtige vrouwen uit andere landen in een situatie gebracht waarin verkrachting bijna niet te voorkomen is. Terugzending naar een land waar hun zeer waarschijnlijk een onmenselijke behandeling of de dood te wachten staat hangt hun als een zwaard van Damocles boven het hoofd.

Hoe kwetsbaar vrouwen in een afhankelijke positie zijn, blijkt uit de verhalen van de vrouwen van Wij Zijn Hier. Bijna iedereen heeft verkrachting ondergaan, in eigen land, tijdens de vlucht en/of tijdens hun verblijf in Nederland.  Deze vrouwen kunnen geen kant op: zij mogen niet in Nederland blijven, maar kunnen ook niet terug. Daarom richten wij ons tot u, met het verzoek deze misstand aan de orde te stellen in uw partij. Om de zaak concreet te maken vatten wij in telegramstijl het dossier samen van twee ons bekende slachtoffers van het onbegrip voor seksueel-geweldservaringen als vluchtmotief bij de IND.

Voorbeeld 1: Farida’s verhaal (naam gefingeerd)

– Eritrese, geboren in Ethiopië. Toen zij tien was zijn haar ouders gedeporteerd naar Eritrea, kort daarna is ook zij gedeporteerd, tezamen met een vriend van haar vader. Haar ouders heeft ze nooit meer gevonden, ze trok in bij de vriend van de vader. Zij is daar aan het werk gezet in het huishouden, maar mishandeld door de vrouw van de vriend, die haar wegstuurde naar Soedan toen zij 11 of 12 jaar oud was. Aan de grens is zij beschoten, zag mensen voor haar ogen dood neervallen, de kogel is in het  ziekenhuis verwijderd.

– Terecht gekomen bij een gezin in Khartoem, verkracht door de heer des huizes, zwanger, dochtertje. De heer des huizes werkte haar met doodsbedreigingen het land uit, haar dochtertje heeft zij achter moeten laten bij een andere familie in Khartoem. Gevlucht naar Nederland, asiel aangevraagd, afgewezen op grond van het ontbreken van identiteitspapieren.

– Opgevangen door VTU Vrouwen Tegen Uitzetting Amsterdam en begeleid naar het AMC voor een openhartoperatie, in traumabehandeling bij Equator en onder medische controle van de trombosedienst. Het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND  stelt dat een levensbedreigende situatie ontstaat bij stopzetten behandeling, desondanks is een beroep op artikel 64 Vluchtellingenwet afgewezen door de IND, ‘omdat zij de medische faciliteiten in het land van herkomst niet kan onderzoeken zolang mevrouw geen identiteitspapieren overlegt’;

– Vervolgaanvraag op grond van inmiddels bemachtigde doopakte van het dochtertje, met geboortedatum, foto, naam en Eritrese nationaliteit van de moeder; document door de IND niet erkend, aanvraag afgewezen;

– Eritrese ambassade bezocht, maar op onbeschofte wijze weggestuurd;

– Haar vaders vriend in Eritrea gevraagd om te proberen aan een identiteitsbewijs voor haar te komen, maar die durft dat tot nu toe niet uit angst voor represailles van de overheid, omdat Farida illegaal is uitgereisd;

– Farida is erin geslaagd contact te leggen met de familie in Khartoem die haar dochtertje verzorgt en heeft nu regelmatig contact met haar. Ze heeft die familie gevraagd om het dochtertje, dat nooit officieel als geboren opgegeven is, alsnog als vluchteling te registreren bij UNHCR, maar de familie durft dat tot nu toe niet, omdat zij zelf ook illegaal in Khartoem verblijven.

Farida heeft zeer ernstige vormen van mishandeling en seksueel geweld ondergaan, die zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zullen herhalen bij terugkeer naar Eritrea, terwijl haar in Soedan de dreigementen van de verwekker van haar dochtertje wachten; toch heeft de IND hierin geen reden gezien om haar de vluchtelingrechtelijke bescherming te bieden waar zij conform internationale verdragen recht op heeft. Door het BMA voorgedragen voor uitstel van vertrek op medische gronden, loopt zij dit uitstel mis op grond van het ontbreken van papieren, ondanks het feit dat zij alles geprobeerd heeft om haar nationaliteit te bewijzen. Farida kan geen kant op: zij mag niet in Nederland blijven, maar kan ook nergens anders naartoe.

Voorbeeld 2: Kerens verhaal (naam gefingeerd)

– Geboren 1985 in Addis Abeba Ethiopië, van Eritrese komaf, lid van de Pinkstergemeente;

– Op haar 15de met haar vader gedeporteerd naar Eritrea toen deze landen in oorlog geraakten (2000), haar moeder is twee jaar daarvóór overleden;

– Door haar vader uitgehuwelijkt aan een oudere man, die haar mishandelt: zij is doodsbang voor hem en wordt ziek, om haar te kalmeren wordt zij door haar schoonfamilie gedrogeerd: “Je voelt niets meer”;

– In 2011 zijn haar vader en haar man gearresteerd tijdens een kerkdienst van de Pinkstergemeente – dit geloof is verboden in Eritrea – en Keren wordt verkracht door politieagenten, met als gevolg maandenlange bloedingen;

– Een tante zorgt dat ze kan vluchten naar Soedan, van waaruit ze met hulp van een andere tante verder vlucht naar Nederland. Zij wordt door haar  ‘reisagent’ ontredderd en zonder papieren achtergelaten op Amsterdam CS,  waar een Ethiopiër een kaartje naar Ter Apel voor haar koopt;

– In 2012 vraagt zij asiel aan in Nederland en tracht haar gezondheidsklachten aan te kaarten bij Medifirst: ernstige krampen in de onderbuik, uitblijven van menstruatie, maar er wordt niet serieus op in gegaan;

– Haar asielverzoek  wordt afgewezen omdat ze geen identiteitspapieren heeft en ook geen oproep voor Eritrese militaire dienst kan tonen – Keren is nooit officieel geregistreerd geweest in Eritrea. Ook schoot haar kennis van de Eritrese taal, het Tigrinya, tekort – omdat zij in Ethiopië naar school geweest is, spreekt zij alleen Amhaars, de taal van Ethiopië;

– Zij wordt op straat gezet, wordt in ruil voor een slaapplek herhaaldelijk misbruikt, wat tot ernstige bloedingen leidt en waardoor zij getraumatiseerd is;

– Eenmaal aangesloten bij Wij Zijn Hier in Amsterdam krijgt zij tijdelijk onderdak in de Havenstraat, later in de 24uursopvang van de GGD; de medische zorg is dan eindelijk op gang gekomen door bemiddeling van Vrouwen tegen Uitzetting en Dokters van de Wereld; Keren heeft nu vier baarmoeder(kijk)operaties in het VUmc ondergaan, waarbij ernstige verklevingen aangetroffen zijn, gevolgen van de verkrachtingen; ook is zij onder behandeling bij Equator voor posttraumatische stress-symptomen;

– De Eritrese ambassade, waar zij een nationaliteitsbewijs hoopt te bemachtigen, poeiert haar af; een zoektocht door het Rode Kruis naar haar tante in Eritrea is tot nu toe zonder resultaat gebleven.

– Een herhaalde asielaanvraag wordt opnieuw afgewezen, weer op grond van het ontbreken van papieren;

– Keren heeft uiteindelijk een document toegestuurd weten te krijgen uit de regio waar zij woonde in Ethiopië. Het behelst een oproep aan haar en haar vader om vanwege grensconflicten naar Eritrea te vertrekken. Dit document ligt ter beoordeling bij een asieladvocaat.

Niet in staat om haar Eritrese nationaliteit te bewijzen, loopt Keren de asielstatus waar zij als Eritrese recht op heeft, mis. De reeks van verkrachtingen die Keren heeft ondergaan en de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat deze zich zullen herhalen bij terugkeer naar Eritrea of bij vestiging elders in de regio zijn voor de IND geen reden geweest haar de vluchtelingrechtelijke bescherming te bieden waar zij conform internationale verdragen recht op heeft. Door haar op straat te zetten stelt de IND haar moedwillig bloot aan verder seksueel geweld. Keren kan geen kant op: “Ik kan niet terug naar mijn land, het is daar niet veilig, maar hier ben ik ook niet veilig.”

Wat moet er veranderen?

  1. De asielprocedure moet genderspecifiek gemaakt worden, zodat er rekening gehouden wordt met het gegeven dat vrouwen die asiel vragen vaak andere ervaringen achter de rug hebben dan mannen.
  2. Het medisch onderzoek gedurende de rust- en voorbereidingstijd moet, conform het advies van de ACVZ en de oproep van VluchtelingenWerk, opgetuigd worden tot een instrument ter vroegsignalering van seksueel-geweldservaringen bij asielzoekers. De uitvoerder van dit onderzoek FMMU moet expliciete instructies krijgen om door te vragen op en onderzoek te doen naar aanwijzingen voor seksueel-geweldservaringen;
  3. Signalen van seksueel-geweldervaringen moeten vanaf dag één van de asielprocedure hoofdpunt vormen bij de behandeling van de asielaanvraag. Betrokkenen moeten in een vertrouwenwekkende omgeving in hun eigen tempo hun verhaal kunnen vertellen en de IND-ambtenaren moeten expliciete instructies krijgen door te vragen bij vermoedens van dit soort ervaringen. Er moet psychologische ondersteuning beschikbaar zijn voor asielzoek(st)ers die met dit soort ervaringen naar voren komen;
  4. De verplichting om een medische rapportage te starten naar aanleiding van signalen van seksueel-geweldervaringen moet in de wet vastgelegd worden, zodat onderzoek naar medisch steunbewijs voor deze ervaringen – onder redelijke voorwaarden – gegarandeerd is en de resultaten daarvan bij de besluitvorming door de IND betrokken worden;
  5. Daden van genderspecifieke aard dienen, conform de Europese definitierichtlijn, erkend te worden als daden van vervolging, waarvoor vluchtelingrechtelijke bescherming geboden moet worden.
  6. Nederland dient het Verdrag van Istanbul te respecteren en ervan af te zien asielzoeksters na afwijzing van hun asielverzoek op straat te zetten, omdat zij door het leven op straat (opnieuw) slachtoffer dreigen te worden van seksueel geweld;
  7. Asielzoeksters mogen niet teruggestuurd worden naar een land waar een vrouw alleen niet kan overleven, en waar hun onmenselijke behandeling of de dood te wachten staat. Zij dienen, conform artikel 3 EVRM, asiel te krijgen, ook als nationaliteit of identiteit aannemelijk gemaakt kunnen worden, maar niet bewezen conform de hardheidscriteria die de IND hieraan stelt.